Betekenis 'suit'

U heeft gezocht op het woord: suit.

1suit (zelfstandig naamwoord) 1kostuum, pak: bathing suit badpak2(kaartspel) kleur, kaarten van één kleur: follow suit kleur bekennen, (figuurlijk) iemands voorbeeld volgen3stel, uitrusting: suit of armour wapenrusting4(rechts)geding, proces, rechtszaak: criminal (of: civil) suit strafrechtelijke (of: civiele) procedure 2suit (overgankelijk werkwoord) 1aanpassen, geschikt maken: suit one's style to one's audience zijn stijl aan zijn publiek aanpassen2goed zijn voor: I know what suits me best ik weet wel wat voor mij het beste is3voldoen, aanstaan, bevredigen: suit s.o.'s needs aan iemands behoeften voldoen; suit yourself! (a) ga je gang maar!; (b) moet je zelf weten! 3suit (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord) 1passen (bij), geschikt zijn (voor), staan (bij): this colour suits her complexion deze kleur past bij haar teint; suit s.o. (down) to the ground (a) voor iem. geknipt zijn, precies bij iem. passen; (b) iem. uitstekend van pas komen2gelegen komen (voor), uitkomen (voor), schikken: that date will suit (me) die datum komt (me) goed uit

Dit woord opzoeken in onze grootste woordenboeken?

Bestel nu uw toegang of probeer Van Dale Online gratis. U krijgt direct en zonder verdere verplichtingen tijdelijk toegang tot de beste taalhulpmiddelen van Van Dale.