Dikke Van Dale 15 extra

 

Rubrieken:

Drukgeschiedenis

Dankwoord

Woord vooraf

Inleiding

Toelichting

Uitspraak

Genus

Lijst van redactionele tekens

Lijst geciteerde auteurs 

 

Drukgeschiedenis

 

Eerste editie 1864
I.M. Calisch en N.S. Calisch
(toegevoegd op de cd-rom bij de veertiende editie)
 

Tweede editie 1872
J.H. van Dale
(eerste editie onder de naam Van Dale)


Derde editie 1884
J. Manhave


Vierde editie 1898
H. Kuiper jr., dr. A. Opprel en P.J. van Malssen jr. 


Vijfde editie 1914
P.J. van Malssen jr.


Zesde editie 1924
P.J. van Malssen jr.


Zevende editie 1950
dr. C. Kruyskamp en dr. F. de Tollenaere


Achtste editie 1961
dr. C. Kruyskamp


Negende editie 1970
dr. C. Kruyskamp


Tiende editie 1976
dr. C. Kruyskamp


Elfde editie 1984
prof. dr. G. Geerts en dr. H. Heestermans, m.m.v. dr. C. Kruyskamp


Twaalfde editie 1992, nieuwe spelling 1995
prof. dr. G. Geerts en dr. H. Heestermans
 

Dertiende editie 1999
prof. dr. G. Geerts en drs. C.A. den Boon


Dertiende editie op cd-rom 1999-2004
Versies 1.0 t/m 1.4
prof. dr. D. Geeraerts, prof. dr. G. Geerts en drs. C.A. den Boon


Veertiende editie 2005
drs. C.A. den Boon en prof. dr. D. Geeraerts


Veertiende editie op cd-rom 2005-2009
Versies 14.0 t/m 14.5
drs. C.A. den Boon en prof. dr. D. Geeraerts


Veertiende editie als downloadproduct 2010-2014
Versies 14.6 t/m 14.10
drs. C.A. den Boon, prof. dr. D. Geeraerts en lic. R. Hendrickx


Dikke Van Dale Online 2009 t/m 2015
drs. C.A. den Boon en lic. R. Hendrickx


Dikke Van Dale App 2013
Editie 14.8, versie 1.1
drs. C.A. den Boon en lic. R. Hendrickx


Vijftiende editie 2015 (boek, online, software, app)
drs. C.A. den Boon en lic. R. Hendrickx
 

Dankwoord

 

Voor de samenstelling van de vijftiende editie heeft de redactie dankbaar gebruikgemaakt van suggesties van gebruikers van het woordenboek, met name Guus Bal uit Amsterdam, Henk Beekmans uit Heeze, Johan de Boer uit Opeinde, Carlos Callaert † uit Leuven Heverlee, J.N. Cats uit Gorinchem, dr. D.O.E. Gebhardt uit Oegstgeest, Rein Leentfaar uit Breskens, drs. Jan Lommerse uit Hillegom, Patrick Slechten uit Herent en Kris Soret uit Lubbeek.

 

Een bijzondere vermelding verdienen de bijdragen van de Overkoepelende Taalcommissie van het Nederlandstalig Scrabbleverbond in Vlaanderen, de Scrabble Bond Nederland en de Malino Federatie.

 

Voor de bewerking van de medische termen is gebruikgemaakt van de Stimulansz Thesaurus Zorg en Welzijn.

Voor de bewerking van de sporttermen is o.a. gebruikgemaakt van het Van Dale Atletiek- en Turnwoordenboek (2008), het Van Dale Wielersportwoordenboek (2009) en het Van Dale Golfsportwoordenboek (2009), samengesteld door drs. Jan Luitzen.

De illustratie bij het artikel beeldgedicht is gebaseerd op het beeldgedicht Zeppelin van Paul van Ostaijen (uit: Bezette Stad, 1921).

De redactie hoopt ook in de toekomst te mogen rekenen op de medewerking van de vele gebruikers van het woordenboek. Elk ons toegezonden signalement van nieuw taalgebruik is voor ons van grote waarde. 

www.vandale.nl / www.vandale.be
 

Woord vooraf

 

In 1864 verscheen de eerste editie van dit woordenboek. Een tijd waarin de eerste treinen begonnen te rijden, maar de radio, de telefoon en de automobiel nog moesten worden uitgevonden. Johan Hendrik van Dale verbond zijn naam aan de tweede editie van dit woordenboek.

Nu, 151 jaar later, zijn we toe aan de vijftiende editie van het Groot woordenboek van de Nederlandse taal, beter bekend als de Dikke Van Dale. Hoe bijzonder is het, dat dit woordenboek ook in de tijd van computers, internet, 3D-printers en zelfrijdende auto’s nog altijd zo belangrijk is in het Nederlandse taalgebied. De veranderende tijden hebben op alle vlakken hun invloed doen gelden.

In de eerste plaats in de taal. Johan Hendrik zou vast verbaasd hebben opgekeken van woorden als koolstofvoetafdruk, pop-upwinkel en driedagenbaard. Door met name internet verspreiden nieuwe woorden zich sneller dan ooit. In deze nieuwe editie zijn ongeveer 18.000 nieuwe trefwoorden opgenomen. Dat betekent dat er bijna 5 relevante woorden per dag zijn bijgekomen! Er zijn ook heel veel wijzigingen doorgevoerd binnen de artikelen. Er is diepgaand gekeken naar het Belgisch-Nederlands en neerlandismen zijn nu als zodanig gemarkeerd. U kunt hier meer over lezen in de Inleiding. Al met al is de toch al dikke Van Dale 7% dikker geworden, zodat u nog beter kunt vinden wat u zoekt.

Ook het maken van een woordenboek is ingrijpend veranderd. Waar Johan Hendrik van Dale vooral moest afgaan op zijn taalgevoel, kan de redactie tegenwoordig putten uit eindeloos veel digitale bronnen om woorden op te sporen, te tellen en te duiden. Deze editie is daardoor weer veel betrouwbaarder geworden dan de vorige.

In deze tijd is het woordenboek niet alleen op papier beschikbaar, maar ook op allerlei digitale platforms, zowel offline als online. Elke vorm heeft zijn eigen voordelen. Door dit veranderende perspectief hebben we opnieuw gekeken naar de uitvoering van het boek. Ontwerper Joost Grootens heeft het schitterend vormgegeven. Er zijn zo’n 500 illustraties toegevoegd die even zo veel woordbetekenissen verduidelijken en die uitnodigen om te bladeren door de taalrijkdom – want dat gaat het beste in een boek. Er staan samenvattingen aan het begin van lange artikelen en er zijn meer kleuren gebruikt, zodat u sneller uw weg kunt vinden.

In een veranderende wereld van taal, van lexicografie, van media is deze prachtige vijftiende editie een baken van zekerheid en van inspiratie. Ik ga ervan uit dat de Dikke Van Dale dat nog lang zal blijven.

 

De uitgever


Inleiding

 

1.            De ontwikkeling van het Nederlands

 

Het Nederlands is een levende taal, die zich ontwikkelt in lijn met de voortdurend veranderende werkelijkheid waarvan ze onderdeel is. Veranderingen in de werkelijkheid leiden tot een uitbreiding van de woordenschat met nieuwe woorden, betekenissen en uitdrukkingen. Nieuwe woorden en betekenissen hebben vaak betrekking op verschijnselen die er eerder niet waren. Nieuwe uitdrukkingen lijken vaak spontaan uit de taal zelf voort te komen, maar ontstaan soms ook doordat taalgebruikers zich laten inspireren door nieuwe beelden en metaforen die ze in de wereld om zich heen aantreffen. Intussen ondergaat ook de bestaande woordenschat wijzigingen, bijvoorbeeld doordat woorden of betekenissen in onbruik raken, doordat ze vanuit een vaktaal in de omgangstaal terechtkomen of doordat ze een positieve of juist negatieve bijklank krijgen. Ondanks deze permanente vernieuwing en verandering blijft onze taal de belangrijkste bindende factor van de taalgemeenschap en weerspiegelt de woordenschat de gedeelde identiteit daarvan.

            De dynamiek van de woordenschat veroorzaakt veranderingen die vaak tijdelijk, maar soms permanent zijn. Sinds de vorige editie van dit woordenboek in 2005 verscheen, zijn vele tienduizenden nieuwe woorden, betekenissen en uitdrukkingen ontstaan. Nieuwe woorden met een tijdelijke actualiteitswaarde verdwijnen vaak weer even snel als ze gekomen zijn, maar uit de veelheid van woorden die in de afgelopen tien jaar zijn ontstaan, is per saldo een aanzienlijke verzameling van zo'n 25.000 nieuwe taalvormen (veelal nieuwe woorden, maar ook nieuwe betekenissen en uitdrukkingen) overgebleven die voor het eerst in het woordenboek zijn beschreven.

            Een groot deel van de veranderingen in de woordenschat is geworteld in dikwijls goed te identificeren technische, maatschappelijke, culturele en economische ontwikkelingen die kortere of langere tijd in het centrum van de aandacht staan. Recentelijk hebben zeer diverse verschijnselen bijgedragen aan de uitbreiding van de Nederlandse woordenschat, zoals nieuwe toepassingen in en van de informatie- en communicatietechnologie, het ontstaan van de sociale media, de aanhoudende zorg om klimaatverandering en milieu, de economische ontwikkelingen die het gevolg zijn van de krediet- of schuldencrisis en ontwikkelingen in zorg en welzijn.

            De verruiming van de toepassing van informatie- en communicatietechnologie is af te lezen aan de inburgering van tientallen nieuwe woorden en uitdrukkingen op dit terrein, variërend van data-infarct en digitale zondvloed via cookiemuur tot 3D-printen, QR-code, surfspoor, tabletcomputer, web 2.0, wifipiraat, wikigeneratie en zombiecomputer. Technologische vernieuwingen hebben doorgaans een internationaal karakter. Het wekt daarom geen verwondering dat een fors deel van de nieuwe termen uit de telecommunicatie leenwoorden betreft en vooral Engelstalige wortels heeft, zoals app, cloudcomputing, datastream, encrypten, filesharing, hashtag, RSS-feed, streamen, sexting, texting, webcare en whatsappen. Dat de ICT van grote invloed is op zeer diverse facetten van het leven, bewijzen voorts woorden zoals dreigmail, haatblog, digifraude, internetsurveillance, bestelgeschiedenis, muisklikactivisme, vacaturesite, chippaspoort en internetislam, die zonder digitale communicatie niet zouden bestaan.

In de beschrijvingsperiode van de 15e editie van de Grote of Dikke Van Dale heeft zich eveneens de opkomst van de sociale media voltrokken. Het is dan ook niet verrassend dat een aanzienlijk deel van de nieuwe woordenschat verband houdt met dit betrekkelijk nieuwe fenomeen. Woorden en uitdrukkingen als facebooken, instagrammen, snapchatten en twitteren, maar ook digitale kluizenaar, liken, ontvrienden, socialbesitas, sociale spionage, taggen, tijdlijn, timeline en alle samenstellingen met tweet en twitter zouden zonder de sociale media niet hebben bestaan. Bovendien heeft dit fenomeen ervoor gezorgd dat aloude woorden als delen, status, volgen en volger nieuwe betekenissen hebben gekregen.

Een problematiek die de afgelopen jaren tot de inburgering van veel nieuwe woorden heeft geleid, is het klimaatvraagstuk, met name de opwarming van de aarde. Niet alleen zijn de afgelopen jaren tientallen samenstellingen met klimaat (zoals klimaatalarm, klimaatbos, klimaatcompensatie, klimaathypotheek en klimaatslachtoffer) ingeburgerd geraakt, maar ook gerelateerde woorden als CO2-vervuiler, droogtestress, koolstofvoetafdruk en zeespiegelvluchteling. Gerelateerd hieraan zijn uiteraard de nieuwe woorden die verband houden met de verduurzaming van de energievoorziening, zoals energietransitie, algenenergie, sustainisme en zonneakker.

 

De financiële crisis die in de loop van 2007 ontstond, heeft er niet alleen voor gezorgd dat woorden als hypotheekcrisis, kredietcrisis en bankencrisis ingeburgerd zijn geraakt in het Nederlands, maar heeft de omgangstaal tevens woorden opgeleverd als balansrecessie, crisistaks, de Grote Recessie, dumpfonds, financiële meltdown, inflatieobligatie, knoflookland, kredietdeflatie, kredietstaking, onderwaterhypotheek, PIGS-landen, rommelhypotheek en schuld(en)plafond. Ook woorden als bankenheffing, begrotingsravijn, casinopensioen, ontschulden, recessionista, systeembank en zombie-economie houden direct of indirect verband met deze financiële crisis. Omdat de kredietcrisis een internationale crisis was die begon in de Verenigde Staten, verbaast het niet dat een deel van de (vak)termen en uitdrukkingen die hiermee verband houden, is overgenomen uit het Engels, zoals bad bank, bail-out en too big to fail.

De politiek is niet alleen een belangrijke bron van tijdelijke nieuwe woorden en uitdrukkingen, maar levert op de wat langere termijn ook een meer duurzame bijdrage aan de taalvernieuwing. De afgelopen jaren is het Nederlands namelijk uitgebreid met woorden als bestuursobesitas, bigbrothermaatschappij, bunkerpolitiek, diplomademocratie, gedoogkabinet, gordijnbonus, islamofascisme, kruimelland, onthaagsen, peilingendemocratie, pluchepoliticus, routekaartproces, streefbeeldstudie, super-Europa, tsunamioverwinning en vechtfederalisme. Sommige van deze politieke termen zijn typisch Nederlands, zoals onthaagsen en theedrinkpolitiek, die in dit woordenboek dan ook als exclusief Nederlands zijn gemarkeerd. Andere zijn typisch Belgisch, zoals vechtfederalisme en wetstratees, die daarom als exclusief Belgisch-Nederlands zijn getypeerd.

Een deel van de nieuwe woorden houdt verband met al dan niet opvallende veranderingen in de wereld om ons heen. Zo zijn de afgelopen jaren hekwerkwijken, schotelbuurten, shariawijken en tokkiebuurten ontstaan – of althans, onze taal is uitgebreid met woorden voor zulke wijken. De winkelstraten zijn uitgebreid met pop-upwinkels en conceptstores (die soms belevingswinkels heten), alsmede vlaggenschipwinkels. Nieuwe typen voertuigen in het straatbeeld zijn onder meer de fluisterauto’s (al dan niet met dashcam op het dashboard), supertrucks, weesfietsen en XXL-trucks.

Ook op allerlei andere gebieden is het Nederlands de afgelopen jaren uitgebreid met nieuwe woorden en uitdrukkingen. Bijvoorbeeld op het gebied van sport (doellijntechnologie, klifduiken, uitduel), literatuur (requiemroman, sms-roman, twaiku, uitvaartgedicht), arbeid (bodyshoppen, citroenloopbaan, flexizekerheid, kruimelcontract, schoolbelcontract, schuldslavernij), entertainment en media (adventuregame, balkanbeat, crossmedia, ecotainment, embedded, emorock, internet-tv, kookprogramma, mozaïekfilm, naamglossy, smart-tv, tweede scherm), onderwijs en opvoeding (high potential, puberbrein, startkwalificatie, tijgeropvoeding), welzijn en gezondheid (bigorexia, dieetdrank, gezondheidsbonus, kinderworst, maagdenprik, woonassistent), betaalverkeer (bitcoin, cryptovaluta, cultuurcheque), gastronomie (açaibes, barolo, champagnebier, cupcake, gojibes, kiemgroente, martino, ras el hanout, superfruit), meteorologie (hagelregen, hitteonweer, piekbui), moraliteit (graaigedrag, hufteren, zwartsparen), mode (caprilegging, driedagenbaard, huidtape, liefdestatoeage, plusmodel, streetwear), relaties (downdaten, tinderen, toyboy), jongerencultuur (bangalijst, comazuipen, fittie, mattie) en godsdienst (candomblé, hallelujachristen, jihadi, takbir, ontdopen, woestijnislam).

            Naast relatief nieuwe woorden zijn natuurlijk ook woorden die al wat langer bestaan, de afgelopen jaren courant geworden, waardoor ze nu voor het eerst in de Grote Van Dale vermeld worden, zoals alkoofcamper, groepsgeweld en havenarts. Daar staat tegenover dat van woorden die lange tijd courant zijn geweest, in het afgelopen decennium is gebleken dat ze volstrekt in onbruik zijn geraakt, zoals bedsermoen, bedstedeboord, boerdrift, bollenbaas, eendenmoes, feestgave, groedenland, grutterswagen, herenkabaai, inktwortel, klaverrui, klewangaanval, puineg, roversrot, sodakruid, spaboekje, taailap, vastenavondzotje, veldmaagd, verinlandsen, zeverzaad en zielgedichtje. Zulke sinds lang verdwenen woorden zijn dan ook uit het woordenboek geschrapt.

            Het Nederlands is een taal die gemakkelijk woorden en uitdrukkingen uit vreemde talen opneemt. Mede daardoor zijn recentelijk tamelijk veel leenwoorden uit immigrantentalen, zoals het Turks (lokum, merhaba, pestemal) en met name het Arabisch (chakchouka, dishdasha, kufar, sjirk) gangbaar geworden in onze taal. Behalve om gastronomische woorden gaat het vaak om religieuze termen. Het overgrote deel van de nieuwe leenwoorden in onze taal is echter nog steeds afkomstig uit het Angelsaksische taalgebied. Veel Engelse of Amerikaans-Engelse woorden worden ongewijzigd overgenomen, zoals big data, clash of civilizations, cradle-to-cradle, dataroaming, doggystyle, extreme make-over, guilty pleasure, hoarding, longread, living statue, nippleslip, oldskool, out of the box, part of the deal, rockbitch, selfie, sinkhole, storytelling, swag en tag. Andere worden meteen aangepast aan de Nederlandse morfologie en uitspraak, zoals facebooken, bashen (to bash), liken (to like) en streamen (to stream), of, vaker nog, meteen of na verloop van tijd geheel of gedeeltelijk vertaald, zoals affiniteitsfraude (affinity fraud), boeddhabuikje (buddha belly) en bronzingpoeder (bronzing powder). Ten slotte zijn sommige Engelstalig aandoende woorden, zoals stemfie en youngtimer, in feite niet in het Engels, maar in het Nederlands ontstaan.

 

 

2.            Profiel van het woordenboek

 

Het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal is een verklarend woordenboek van het hedendaagse Nederlands dat tevens een terugblik biedt op de ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat van circa 1880 tot 2015. Dit uitgangspunt biedt de beste basis voor het vervullen van de belangrijkste functie van dit woordenboek: informatie verschaffen over de taal uit heden en verleden waarmee de gebruikers van het woordenboek in woord en geschrift geconfronteerd worden.

            In sommige gevallen is de taalgebruiker louter geïnteresseerd in het antwoord op de vraag of een woord of woordgroep gangbaar is of is geweest. Voor deze gebruiker vervult het woordenboek een documentaire functie. Door gangbare woorden of woordgroepen vast te leggen, bevestigt het woordenboek het bestaan ervan, terwijl de leden van de taalgemeenschap het voorkomen van een woord of woordgroep in het woordenboek als een bevestiging en een erkenning beschouwen. Hoe belangrijk de documentaire functie ook is, een woordenboek kan hieraan slechts in beperkte mate beantwoorden. Weliswaar kan het woordenboek de kernwoordenschat van een taal min of meer uitputtend beschrijven, maar een complete beschrijving van alle taalvormen die kortere of langere tijd in de marge van de kernwoordenschat gangbaar zijn, past in geen enkel woordenboek. De principiële onbeperktheid van de uitbreidingsmogelijkheden maakt dat eenvoudigweg onmogelijk. Bovendien zijn talloze nieuwvormingen door hun aansluiting bij bestaande woorden zo doorzichtig, dat een beschrijving overbodig is. Talrijke andere nieuwvormingen zijn slechts gelegenheidswoorden, waarvan registratie geen enkel nut heeft.

            Om het belang van de documentaire functie te onderstrepen, concentreert de Grote Van Dale zich op de beschrijving van de kernwoordenschat: de woorden, verbindingen en uitdrukkingen die gedurende geruime tijd (in de praktijk circa twee à drie jaar) geregeld worden aangetroffen in het taalgebruik van de spraakmakende gemeente, d.w.z. bij schrijvers, wetenschappers, journalisten, columnisten, politici, radio- en tv-makers en internetpublicisten, voor zover dat taalgebruik gericht is op en gemakkelijk toegankelijk voor een ruimer publiek. De vaststelling van wat tot de kernwoordenschat behoort, berustte in het verleden sterk op individuele observaties van de redactie en haar informanten. Sinds het beschikbaar komen van representatieve digitale bronnen spelen deze bronnen meer en meer een belangrijke rol bij de bepaling van de kernwoordenschat. Digitale bronnen worden steeds uitgebreider en beter te raadplegen, zodat ze een steeds beter hulpmiddel zijn bij de selectie en de beschrijving van de kernwoordenschat.

            Om de uitbreidingsmogelijkheden van onze taal te documenteren, bevatten veel trefwoorden beschrijvingen van de betekenispatronen die aan de basis liggen van gelede woorden, m.n. samenstellingen, waarin het trefwoord als kernwoord optreedt. Zo zijn de samenstellingen benedictijnenklooster en norbertijnenklooster bij het kernwoord klooster te vinden en de samenstellingen zakaansteker, zakalmanak en zakagenda bij het bepalende woord zak. Bij deze beschrijvingen van het betekenispatroon wordt een representatieve maar veelal naar willekeur uit te breiden verzameling samenstellingen gegeven, die de documentaire functie van het woordenboek nader invult. De afleidingen en samenstellingen zelf fungeren primair als voorbeelden bij de beschreven betekenispatronen, maar omdat ze veelvuldig zelfstandig in teksten worden aangetroffen, is het gerechtvaardigd deze vormen te beschouwen als trefwoorden zonder behandeling oftewel opnoemers.

 

            In veel gevallen is de gebruiker van een verklarend woordenboek op zoek naar informatie over een specifieke taalvorm. De informatie die de Dikke Van Dale bij de trefwoorden verstrekt, is taalkundig van aard. Dit houdt in dat de betekenis van woorden en uitdrukkingen wordt omschreven, terwijl eveneens wordt beschreven in welke contexten ze worden aangetroffen. De informatie betreft voorts de spelling, de uitspraak, de herkomst, de grammaticale en stilistische kenmerken en de gebruiksmogelijkheden van woorden en woordverbindingen. Dat gebruik wordt toegelicht en waar nodig geïllustreerd, onder meer met citaten met een aforistische strekking, waardoor het raadplegen van het woordenboek aantrekkelijker wordt.

            Ten slotte is er een functie die geen enkel beschrijvend woordenboek zichzelf toekent, maar die het door vele gebruikers wordt toegeschreven: die van scheidsrechter in geval van twijfel of onzekerheid over de normatieve status van een woord of verbinding.

            De Dikke Van Dale beperkt zijn beschrijving in principe tot de standaardtaal. Daarmee is het een impliciet normatief woordenboek, d.w.z. dat woorden en uitdrukkingen die in het woordenboek niet gemarkeerd zijn, tot het algemene taalgebruik gerekend worden. Woorden en uitdrukkingen die daarentegen niet tot het algemene taalgebruik behoren, maar die om bepaalde redenen vermelding verdienen, zijn gelabeld met tijdsmarkeringen als archaïsch of verouderd, en stilistische markeringen als formeel, informeel of vulgair.

            Een label bij een woord, betekenis of verbinding betekent niet dat de taalvorm in kwestie wordt afgekeurd: het gebruik ervan in de standaardtaal kan in bepaalde omstandigheden, in bepaalde contexten, met bepaalde bedoelingen zonder meer functioneel en dus volkomen verantwoord zijn. Maar naar het oordeel van de bewerkers, die zich daarmee menen te conformeren aan het gevestigde gebruik, aan de constatering van wat de spraakmakende gemeente accepteert en geaccepteerd heeft, kan men de gelabelde elementen beter vermijden als men zijn standaardtaalgebruik een neutraal karakter wil geven.

            Verschillen van mening over wat nog wel en wat niet meer binnen de aldus voor de algemene taal getrokken grenzen valt (bv. reclametaal, politiek jargon en jeugdtaal met de snelle veranderingen in het woordgebruik), worden geenszins uitgesloten geacht. Een levende taal kenmerkt zich immers door variabiliteit in het persoonlijke oordeel van de individuele gebruikers over bepaalde taalvormen. Op grond hiervan is het raadzaam de grenzen tussen wat wel en niet algemeen is, principieel met een ruime marge te hanteren.

 

 

3.            De vijftiende editie

 

Een nieuwe editie is geen nieuw woordenboek. De inhoud van de vijftiende editie bouwt voort op die van de vorige, waarbij talloze correcties en verbeteringen samen een beeld geven van de veranderingen die zich in de afgelopen beschrijvingsperiode in het Nederlands hebben voorgedaan. Tevens is de woordenschat aangevuld met het residu van de taalvernieuwing van de afgelopen tien jaar, m.n. zo'n 18.000 nieuwe trefwoorden. Deze trefwoorden zijn afkomstig uit de algemene taal in Nederland en Vlaanderen en uit vele kennisdomeinen die in de afgelopen periode aan de woordenschat hebben bijgedragen. Daarnaast zijn woorden, betekenissen en uitdrukkingen toegevoegd die in het verleden al wel bestonden, maar ofwel niet eerder voldoende courant werden geacht voor vermelding in het woordenboek, ofwel niet eerder opgemerkt waren. De in de vorige editie ingezette uitbreiding van de beschreven woordenschat met collocaties (bv. in blessuretijd leven, in iemands comfortzone komen, de Grote Depressie, internet der dingen, de hele teringzooi), heeft geleid tot een uitbreiding van de beschreven combinatoriek, een uitbreiding die in toekomstige edities van het woordenboek – online- en/of papieren edities – verder gestalte zal krijgen. Een specifieke uitbreiding betreft de Belgisch-Nederlandse woordenschat. Het aantal Belgisch-Nederlandse woorden, verbindingen en uitdrukkingen is aanzienlijk uitgebreid, met niet alleen elementen uit de standaardtaal, maar ook uit de informele taal en de spreektaal. Daarbij is in de eerste plaats gekeken naar elementen die in België vrij algemeen voorkomen en dus niet tot een bepaalde regio beperkt zijn. Bij typisch Nederlandse woorden zijn ook Belgisch-Nederlandse synoniemen genoemd, en vice versa.

            De specifiek Belgisch-Nederlandse woorden die in de Dikke Van Dale zijn opgenomen, zijn als zodanig gemarkeerd. Het labelingsysteem dat hiervoor is gebruikt, is eveneens toegepast op de Belgisch-Nederlandse woorden die al in Van Dale stonden, maar als gewestelijk waren gemarkeerd. Nieuw in deze editie is ook dat de specifiek Nederlandse woorden, zoals gein en pinpas, als specifiek Nederlands gelabeld zijn. Naast de Nederlandse en de Belgisch-Nederlandse woordenschat bevat het woordenboek tevens een verzameling Surinaams-Nederlandse en Antilliaanse woorden, die als zodanig zijn gelabeld.

Niet alleen de regiolabels, maar ook andere markeringen zijn in de 15e editie van de Dikke Van Dale herzien. Daarbij zijn labels komen te vervallen (bv. volkstaal, dat veelal vervangen is door informeel of vulgair), terwijl andere labels (bv. straattaal) zijn toegevoegd. Voor de 15e editie zijn enige vaktalen door deskundigen bewerkt en gemoderniseerd, zoals de medische terminologie, de onderwijsterminologie, termen uit het personen- en familierecht en de sportterminologie.

Opnieuw heeft de redactie veel aandacht besteed aan de herschikking, systematisering en modernisering van de beschikbare informatie. Het doel hiervan is de woordenboeklemma’s toegankelijker te maken en actueel te houden. Hiertoe is de betekenisindeling van veel, met name polyseme woorden (woorden met meerdere betekenissen) herzien, terwijl synoniemverwijzingen naar polyseme woorden zijn gespecificeerd, evenals antoniemverwijzingen, waardoor het woordenboek de vraag naar de betekenis van een woord of uitdrukking preciezer kan beantwoorden.

            Ten slotte bevat het woordenboek voor het eerst illustraties en kaderteksten. De illustraties beogen informatie te verschaffen die complementair is aan de definitie van een trefwoord. Ze staan daarom slechts bij een trefwoord (of een betekenis daarvan) waarvan de uitleg een (schematische) verbeelding vereist, zoals meetkundige figuren en anatomische, bouwkundige en kunstzinnige termen. De kaderteksten verschaffen extra taalkundige en stilistische informatie bij een aantal vaktermen uit de taalwetenschap, spelling en lexicografie, zoals anglicismen, figuurlijk taalgebruik, tussen-n en uitdrukkingen.

            Vorige edities van het woordenboek bevatten traditioneel ook informatie over titulatuur en aanhangsels over Gevleugelde woorden, Mythologische figuren en Bijbelse namen. De informatie over titulatuur is komen te vervallen, omdat deze prescriptieve informatie eigenlijk buiten het bestek van het woordenboek valt en bovendien niet geldt voor het gehele taalgebied. Een deel van de gevleugelde woorden, namelijk de gezegden die in onze taal ingeburgerd zijn en waarop gevarieerd wordt, is in het woordenboek geïntegreerd. De resterende gevleugelde woorden maken geen deel uit van onze woordenschat, maar behoren tot andere verzamelingen, zoals citatenboeken, en zijn daarom uit deze editie geschrapt. Mythologische en Bijbelse namen die deel uitmaken van uitdrukkingen, zijn naar het woordenboek verplaatst, waardoor de namenlijsten zelf geen functie meer vervulden.

 

Uitspraak

 

Van uitheemse trefwoorden waarvan de schrijfwijze niet overeenstemt met de uitspraak volgens de Nederlandse uitspraakregels, zoals engagement, fellowtraveller en oedeem, is direct achter het trefwoord tussen schuine strepen uitspraakinformatie in fonetisch schrift gegeven. Voor deze uitspraaknotatie is gebruikgemaakt van het internationaal fonetisch alfabet (IPA). De gegeven uitspraakinformatie is een uitspraak die algemeen aanvaard is, bijvoorbeeld ensemble /ɑŋsɑblə/ en laat ruimte voor individuele variatie.

Soms worden twee uitspraakvarianten vermeld; die zijn dan allebei aanvaardbaar in verzorgd taalgebruik. Wanneer bij uitheemse woorden meer dan één uitspraakmogelijkheid gegeven wordt, verschillen de varianten vaak doordat ze meer, of juist minder, aansluiten bij de uitspraak in de oorspronkelijke taal. Niet alle uitspraakvarianten die in verzorgd taalgebruik aanvaardbaar zijn, zijn in dit woordenboek opgenomen. Zo is in de meeste gevallen volstaan met de uitspraak en beklemtoning die in Nederland gangbaar is, terwijl daarnaast een in België algemene uitspraakvariant kan voorkomen. Voorbeelden zijn platform (naast platform) en douanier (/duwanje/ naast /duwanir/). Het ontbreken van uitspraakvarianten houdt niet in dat dit type variatie wordt verworpen.

De tekens van de gebruikte notatie zijn:

 

a            laag            /laχ/

ɑ            gal            /ɣɑl/

e            geel            /ɣel/

ɛ            leg            /lɛχ/

i            lieg            /liχ/

ɪ            gil            /ɣɪl/

o            loog            /loχ/

ɔ            log            /lɔχ/

y            luguber            /lyɣybər/

ʏ            gul            /ɣʏl/

ə            ge            /ɣə/

ø            geul            /ɣøl/

œ:            soeur            /sœ:r/

u            loeg            /luχ/

ɑu            gauw, goud            /ɣɑu/, /ɣɑut/

ɛi            lei, lij            /lɛi/

œy            uil            /œyl/

ɡ            goal            /ɡol/

ɣ            graag            /ɣraχ/

χ            lach            /lɑχ/

ŋ            ging            /ɣɪŋ/

ɲ            franje            /frɑɲə/

ʃ            chef            /ʃɛf/

ʒ            gelei            /ʒəlɛi/

ð            all-weather            /ɔ:lwɛðər/

θ            thriller            /θrɪlər/

c            tune            /cu:n/

 

Een tilde op een klinker geeft aan dat deze ‘door de neus’ moet worden uitgesproken, zoals de klinkers in het Franse chanson /ʃɑ̃­sɔ̃/. Een dubbele punt achter een klinker geeft aan dat deze iets langer moet worden aangehouden, zoals de klinkers in beachparty /btʃ­pɑːr­ti/. De klemtoon wordt, net als in het trefwoord, door onderstreping aangegeven.

 

Uitspraakvariatie in beklemtoning

 

Bij meerledige bijvoeglijke naamwoorden (bijvoorbeeld Engelstalig, gaafrandig, zwartgevlekt) kan er een verschil in klemtoon zijn tussen het woord in predicatief gebruik (‘zij is Engelstalig’) en hetzelfde woord in attributief gebruik (‘een Engelstalige vrouw’), wat in principe ook het contrastief gebruik is. Bij de opgenomen bijvoeglijke naamwoorden is door middel van onderstreping de hoofdklemtoon in predicatief gebruik aangegeven (Engelstalig, gaafrandig, zwartgevlekt). Bij zulke bijvoeglijke naamwoorden wordt als nadere uitspraakinformatie vermeld op welk woorddeel de klemtoon ligt in attributief gebruik: Engelstalig /bij attr. gebruik is Engels beklemtoond/. Als de hoofdklemtoon – ongeacht het gebruik van een woord – op twee verschillende lettergrepen kan liggen, is in het trefwoord geen beklemtoning aangegeven. In plaats daarvan is de tekst ‘de klemtoon wisselt’ vermeld.


 

Genus

 

Genus en geslacht

 

Het onderscheid tussen genus (of woordgeslacht) en geslacht (of sekse) is essentieel voor het Nederlandse genussysteem. Het ligt namelijk ten grondslag aan de verschillende manieren waarop persoonsnamen en zaaknamen behandeld worden.
 

Genus is een grammaticaal, taalkundig kenmerk van woorden. Er zijn drie mogelijkheden:

– neutraal genus bij het-woorden als boek;

– masculien genus bij de-woorden als stoel;

– feminien genus bij de-woorden als waarheid.

 

Het onderscheid tussen de laatste twee categorieën heeft te maken met de voornaamwoorden waarmee naar deze woorden wordt verwezen: de stoel, hij staat in de keuken tegenover de waarheid, zij is niet te achterhalen. Naar neutrale woorden wordt verwezen met het: het boek, het ligt op de tafel.

 

Geslacht is een biologisch kenmerk van mensen en (sommige) dieren. De factor geslacht speelt echter ook een rol bij het gedrag van woorden. Met name bij de persoonsnamen wordt een onderscheid gemaakt tussen:

– woorden die uitsluitend verwijzen naar mannen, zoals oom, joch;

– woorden die uitsluitend verwijzen naar vrouwen, bijvoorbeeld tante, meisje;

– zogenoemde gemeenslachtige of gemeenkunnige woorden: woorden die zowel vrouwen als mannen kunnen betreffen, zoals arts, blinde, kind.

 

De keuze van hij of zij als verwijzend woord hangt samen met deze driedeling. In de eerste twee gevallen is respectievelijk uitsluitend hij of zij mogelijk, terwijl in de derde categorie naargelang de omstandigheden zowel hij als zij mogelijk is.

 

Zowel ten aanzien van de factor genus als de factor geslacht is een verschuiving in het taalgebruik waar te nemen. Typerend voor het genussysteem van het Nederlands is een historische tendens tot masculinisering: steeds meer woorden die oorspronkelijk zij-woorden waren, worden hij-woorden. Typerend voor de rol van het geslacht bij het gedrag van de Nederlandse woorden is een maatschappelijke ontwikkeling waarbij we de gelijkwaardigheid van man en vrouw steeds meer in de taal tot uitdrukking willen brengen. Op beide tendensen gaan we hierna dieper in.

 

Masculinisering

 

Al sinds eeuwen is in het Nederlands een masculiniseringstendens zichtbaar. Woorden die oorspronkelijk zij-woorden waren, worden hij-woorden. De ontwikkeling naar meer hij-woorden is nog niet voltooid, en dat betekent dat we voor het hedendaagse Nederlands rekening moeten houden met een categorie van woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn.

 

Binnen de groep van de-woorden onderscheiden we:

– masculien genus bij woorden als stoel, die van oudsher masculien zijn, of waarbij het feminiene genus ondertussen helemaal verdwenen is;

– feminien genus bij woorden als waarheid, die zich sterk verzetten tegen de tendens tot masculinisering; het gaat daarbij hoofdzakelijk om verzamelnamen en woorden met een abstracte betekenis die eindigen op suffixen als -ade, -de, -heid, -ica, -ide, -ie, -iek, -ij, -ine, -ing, -iteit, -itis, -nis, -ode, -se, -st, -te, -theek, -tuur, -ude;

– variabel genus bij woorden met een tendens tot masculinisering, zoals tafel, zon, kamer, taal, en bij gemeenslachtige woorden, zoals verpleegkundige, getuige.

 

De neiging om de laatstgenoemde groep als hij-woorden te behandelen, is niet bij alle taalgebruikers even sterk. In de dialecten is de masculinisering minder ver doorgedrongen dan in de standaardtaal. En in het noordelijke deel van het taalgebied is die tendens veel sterker dan in het zuiden (al is hij ook daar niet afwezig). Dat betekent dat taalgebruikers zich met betrekking tot deze categorie op hun eigen taalgevoel kunnen verlaten. Het woordenboek signaleert alleen in welke van de drie grote groepen een woord thuishoort.

Overigens is de tendens tot masculinisering ook bij de tweede, feminiene groep aanwezig (zeker in het noorden van het taalgebied), zij het minder sterk dan bij de derde groep.

 

Emancipatie

 

Bij het gebruik van woorden waarmee zowel naar mannen als vrouwen verwezen kan worden (gemeenslachtige woorden), moet een onderscheid gemaakt worden tussen twee gebruiksomstandigheden:

– Is de sekse van de bedoelde persoon van belang en wil men expliciet uitdrukken dat een man of een vrouw bedoeld wordt, dan gebruikt men hij of zij.

– In omstandigheden waarin over personen in het algemeen gesproken wordt, is het niet noodzakelijk specifiek aan te geven of het om een man dan wel een vrouw gaat. Men spreekt dan van ongemarkeerd of sekseneutraal gebruik.

 

Bij het ongemarkeerde gebruik van deze woorden wordt traditioneel de hij-vorm gebruikt. In bijvoorbeeld De arts moet ervoor zorgen dat hij alle patiënten een passende behandeling voorschrijft kan, ondanks het gebruik van hij, ook een vrouwelijke arts bedoeld worden. Maar bij ongemarkeerd gebruik worden steeds vaker de dubbele verwijzingen hij/zij en hij of zij gebruikt: wanneer een geïnteresseerde zich wil inschrijven, dient hij of zij een formulier in te vullen.

 

Bijzondere gevallen

 

Behalve het onderscheid tussen genus en geslacht en de verschillende behandeling van persoonsnamen en zaaknamen, zijn voor een goed begrip van het Nederlandse genussysteem nog twee bijzondere gevallen van belang: gecombineerde genera en diernamen.

 

gecombineerde genera

Sommige zelfstandige naamwoorden hebben meer dan een genus. Dat kan te maken hebben met:

– vrije variatie, zoals bij de woorden aanrecht, commentaar of affiche, die door dezelfde sprekers als het-woord en als de-woord kunnen worden gebruikt;

– variatie tussen groepen of gebieden binnen de taalgemeenschap, zoals bij deken, dat in het Belgische Nederlands in de betekenis ‘rechthoekig kleed tot beschutting tegen de koude, m.n. zoals op een bed gebruikt’ een het-woord is, terwijl het in Nederland in die betekenis een de-woord is;

– betekenisverschil, zoals bij het woord idee, dat meestal als het-woord optreedt, maar dat met een filosofische betekenis ook wel als de-woord wordt aangetroffen. In het woordenboek is het relevante betekenisverschil soms impliciet: een adverteerder is ‘een persoon die of een bedrijf dat advertenties plaatst’, maar de mogelijkheden voor de voornaamwoordelijke verwijzing zijn verschillend naargelang de persoon of de zaak bedoeld is.

 

diernamen

Zoals bij de persoonsnamen speelt ook bij diernamen het biologische geslacht een rol, zij het op een minder dwingende manier dan bij de persoonsaanduidende woorden. Diernamen sluiten in essentie aan bij het systeem dat geldt voor de zaaknamen: ze hebben een genus, en dat genus is onderworpen aan de masculiniseringstendens. Maar daarnaast worden dieren soms ook volgens geslacht behandeld.

Het genus van de diernamen wordt gebruikt bij diersoorten die geen geslachtsonderscheid kennen, en bij diersoorten die wel een onderscheid tussen mannetjes- en vrouwtjesdieren kennen, in contexten waarin dat sekseonderscheid niet relevant is (zoals wanneer een wolf hij genoemd wordt, ongeacht of het om een mannetje of een vrouwtje gaat).

Het biologische geslacht speelt dus een rol bij diersoorten die een geslachtsonderscheid kennen, wanneer het in de context specifiek van belang is of het om een mannetje of een vrouwtje gaat, en bij diernamen als reu en teef, die uitsluitend een mannetjes- of vrouwtjesdier kunnen benoemen. Een specifiek geval binnen deze groep zijn diernamen als wijfjesolifant en moervos, die een vrouwtjesdier noemen en die dus volgens de seksegebaseerde regels behandeld kunnen worden, maar die tegelijkertijd ook het masculiene genus van hun rechterdeel olifant en vos ‘erven’: de moervos, hij ... is dus niet uitgesloten, al zal in dergelijke gevallen het biologische geslacht meestal domineren.

 

Geslachtsaanduiding

 

De hoofdcategorieën van het genussysteem zijn in dit woordenboek met de volgende codering terug te vinden:

 

hetwordt gebruikt

– bij alle het-woorden, zowel persoonsnamen als zaaknamen;

 

de  wordt gebruikt

– bij masculiene zaaknamen van het type stoel;

– bij persoonsnamen die uitsluitend verwijzen naar mannen, zoals oom;

– bij gemeenslachtige persoonsnamen die een beroep, functie of status aanduiden, zoals dokter;

– bij diernamen wanneer de naam uitsluitend verwijst naar mannelijke dieren, of wanneer de naam zich als masculien woord gedraagt in contexten waarin het geslachtsonderscheid niet relevant is;

 

de  wordt gebruikt

– bij feminiene zaaknamen van het type waarheid;

– bij persoonsnamen die uitsluitend verwijzen naar vrouwen, zoals tante;

– bij diernamen wanneer de naam uitsluitend verwijst naar vrouwelijke dieren, of wanneer de naam zich als feminien woord gedraagt in contexten waarin het geslachtsonderscheid niet relevant is;

 

de  wordt gebruikt

– bij zaaknamen met een variabel genus, van het type tafel;

– bij diernamen wanneer de naam zich gedraagt als een woord met variabel genus

 

de  wordt gebruikt

– bij gemeenslachtige persoonsnamen, voor zover ze niet de (m.) gekregen hebben.

Het gaat bij deze groep vooral om gemeenslachtige woorden als blinde en andersdenkende, die niet een beroep, status of functie benoemen, en die geen specifiek vrouwelijke pendant hebben.

 

 

Register van kaderteksten

 

aanhalingstekens

aanspreekvorm

abstract – concreet

accenten

afbreking

afkortingen

afleidingen

alliteratie

allusie

anastrofe

anglicismen

Antilliaans-Nederlands

antithese

Arabisch

archaïsmen

assonantie

au of ou

Bargoens

bastaardwoorden

beginkapitaal

beledigende woorden

beletselteken

Belgisch-Nederlands

betekenisontwikkeling

bezitsvorm

Bijbeltaal

bijvoeglijk naamwoord

bijwoord

bijzin

brachylogie

citaten

collocaties

congruentie

contaminatie

contradictio in terminis

contrastaccent

definities

doorzichtige samenstellingen

dysfemisme

ei of ij

eigenlijke betekenis

eponiemen

erfwoorden

eufemisme

feestdagen

figuurlijk taalgebruik

formeel taalgebruik

formules

functiewoorden

gallicismen

geleerde vormingen

genus – geslacht

geoniemen

germanismen

getallen

gevoelswaarde

gezegden

gij

Grieks

Hebreeuws

historische gebeurtenissen en perioden

hoofdtijden

hoofdzin

hulpwerkwoord

hyperbool

illustratieve voorbeeldzinnen

indiaanse talen

Indisch-Nederlands

informeel taalgebruik

inhoudswoorden

initiaalwoorden

Italiaans

klanksymboliek

klemtoon

klinker

klinkerbotsing

koppelwerkwoord

Latijn

leenwoorden

letterwoorden

lidwoord

litotes

los of aan elkaar

medeklinker

meervoud

merknamen

metafoor

metalepsis

metonymie

modus

nadruktekens

Nederlands-Nederlands

neologismen

onomatopeeën

onpersoonlijke werkwoorden

overgankelijk – onovergankelijk

oxymoron

pars pro toto

personificatie

pleonasme

Portugees

Russisch

samenstellingen

samentrekking

scheldwoorden

slot-n

Spaans

spellinggeschiedenis

spreekwoorden

Sranantongo

stofnaam

straattaal

Surinaams-Nederlands

symbolen

synesthesie

tautologie

telbaar – niet-telbaar

telwoord

totum pro parte

trappen van vergelijking

tussen-n

tussen-s

tussenwerpsel

uitdrukkingen

uitspraak

vaktaal

variatie

verbastering

vergelijkingen

verkleinwoorden

verkorting

vernoemingen

verouderde woorden

vertalingen

voegwoord

volksetymologie

volksnaam

volkstaal

voornaamwoord

voorzetsel

vormvarianten

vulgair taalgebruik

werkwoord

woordsoorten

zegswijzen

zelfnoemfunctie

zelfstandig naamwoord

zinsintonatie

zinslengte

Lijst van redactionele tekens