Verhalen over taal: Boedelscheiding
Nicolette Vosmeer werkt als redacteur voor diverse uitgeverijen.
Hij had A tot en met I gehouden na de boedelscheiding.
Het ging per ongeluk. Nou ja, niet helemaal.
Hij was gewoon een beetje, laten we zeggen, vergeten dat dat deel op zolder lag. Onder een stapel van zijn boeken. Over het hoofd gezien.
Inge had hem er net weer over gebeld.
‘Hoi, met mij.’
‘Ja, ik hoor het. Wat is er?’
‘Heb jij dat eerste deel van de Dikke nog gevonden? Je weet dat ik het nodig heb.’
‘Ik heb overal gekeken, maar nee. Weet je zeker dat je het niet per ongeluk hebt weggegooid? Iedereen raakt bij elke verhuizing wel een doos met spullen kwijt.’
‘Kan me niet voorstellen. En ik heb het echt heel erg hard nodig. Ik zit midden in een literair artikel.’
‘Ja, vervelend.’
‘Wil je nog even zoeken?’
‘Ik zal kijken.’
‘Kan Kees geen nieuw exemplaar voor je kopen?’, had hij willen vragen. Maar dat klonk zo rancuneus.
En rancuneus wás hij wel. Zij moest echter denken dat hij het niet was.
Allert zat met het boek aan de eettafel. Het huis was stil. De kat, die hij had mogen houden na de scheiding, sprong van de vensterbank en trippelde door de stilte over de houten vloer zijn kant op om met een zachte sprong zijn schoot te confisqueren. De kamer was voor driekwart leeg, maar de eettafel stond nog op z’n plek. Die hád Kees al, had ze gezegd. Een mooiere zeker, had hij willen zeggen, zonder het ook echt te zeggen. Eigenlijk was het prima zo. Een leeg hart in een leeg huis. Mooi. De aanwezigheid van al die meestal door haar gekozen spullen zou het contrast met zijn eenzaamheid hebben benadrukt. En hij hield van congruentie tussen zijn zielsleven en de werkelijkheid. Deze kaalheid was prima. De planten waren weg, een deel van het bankstel was weg, de boekenkast (niet zijn boeken, die stonden in stapels op de vloer), bijna de gehele keukeninventaris, het mooie kleed. Samen gekocht. Samen, samen, samen. Het woord van de afgelopen vijf jaar. Een etage vinden, spullen aanschaffen, vakanties, alles was altijd samen geweest.
Nu had Kees haar.
Inge had het al een jaar lang geweten. Terwijl Allert naïef en gelukzalig plannen maakte voor hun toekomst, had zij al een ander uitgekozen om hem te vervangen.
Ze vond het zo erg om het hem te moeten vertellen. Zei ze later.
En al die tijd had hij nog in de veronderstelling verkeerd dat dit het was. Het ultieme geluk, het zeker weten, de rust en al het andere moois dat ze hem met één zinnetje had afgenomen: ‘Ik heb een ander.’
Zo was het dus. Dit was het keiharde bestaan waarmee iedereen een keer te maken kreeg. En iedereen die hem dat vertelde – om hem te troosten of omdat het waar was, maar dat kon hij niet geloven – had hij gelijk gegeven. Natuurlijk, had hij beaamd, dit kon ieder mens overkomen. Geen leven was compleet zonder een verloren of oude of onbeantwoorde liefde, zo leek het tenminste als hij zijn vrienden moest geloven.
Oké dan. Maar hij had het niet zien aankomen. Er was geen geraas in de verte geweest van de aanstormende trein die zijn leven overhoop zou gaan gooien. Geen fietsbel achter hem, die hem verschrikt achterom had doen kijken. Dit was hem overkomen, had hem van zijn sokken gegooid, verpletterd en geamputeerd achtergelaten.
Hij sloeg het eerste deel van de Van Dale open en las de woorden die hij zelf op het schutblad had geschreven:
Voor Inge, die zo veel van taal houdt,
Van Allert die voor altijd en altijd en altijd van Inge houdt.
Bedachtzaam sloeg Allert het boek dicht, duwde de poes van zijn schoot, stond op en liep langzaam naar de houtkachel. Hij deed het deurtje open en pakte de lucifers.
Dit is een van de vele ‘verhalen over taal’ uit het Van Dale-jubileumboek Verhalen over taal - 150 jaar Van Dale. Schrijver en taalkundige Wim Daniëls stelde deze feestelijke bundel samen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de Dikke Van Dale.